Glycosylering en essentiële suikers
Sachariden
In de natuur komen verschillende suikers, ook wel koolhydraten of sachariden genoemd, voor. Er wordt onderscheid gemaakt in:
- Monosachariden, deze bestaan uit 1 suikermolecuul. Denk aan glucose, fructose, galactose. Dit zijn de meest bekende suikers in voeding en ze dienen vooral als leverancier van brandstof. Ook zijn er andere suikervormen, deze worden vooral voor de glycosylering (zie verder) gebruikt.
- Disachariden, deze bestaan uit 2 x 1 suikermolecuul. Lactose bijvoorbeeld is opgebouwd uit glucose en galactose. Sucrose (of sacharose) is opgebouwd uit glucose en fructose.
- Oligosachariden, deze bestaan uit 3 tot 9 x 1 suikermolecuul. Denk aan fructo-oligo-sachariden die in bv. wortelgewassen zitten. Cellulose is ook een oligosacharide.
- Polysachariden, deze bestaan uit 100 tot 1000 x 1 suikermolecuul. Zetmeel bijvoorbeeld is een polysacharide. Maar ook glycogeen dat zit opgeslagen in de lever of in spieren.
Er komen een paar honderd verschillende monosachariden in de natuur voor en een klein aantal daarvan zijn aanwezig in zgn. glycovormen. Dat zijn monosachariden ‘ingebouwd’ in glycoproteïnen (suikers gekoppeld aan eiwit) of glycolipiden (suikers gekoppeld aan vet). Deze suikers hebben een hele andere functie dan brandstof leveren. Voedingsmiddelen die glycovormen leveren noemen we glyconutriënten.
Glycosylering
Nadat je glyconutriënten hebt gegeten, moet je ze verteren. De vertering gebeurt door glycosidasen (of glycoside hydrolasen). Dat zijn enzymen zoals amylase, maltase, sacharase, lactase, chitinase, sucrase, neuraminidase, invertase en hyaluronidase. Elk suiker heeft een eigen verteringsenzym en de enzymen hebben water nodig om hun werk te kunnen doen. Ze werken in de darmen en in de cellen.
Als je lichaam de glyconutriënten heeft verteerd en opgenomen, kun je ze gaan gebruiken. Dat gebeurt als volgt: in elke cel maak je m.b.v. glycosyltransferasen (dat zijn ook enzymen) je eigen glycoproteïnen en glycolipiden. Het maken van deze glycovormen heet glycosylering. Daarvoor is veel energie nodig.
Voor veel glycovormen zijn de monosachariden acetyl-glucosamine en mannose nodig. Daaraan kunnen andere monosachariden worden gekoppeld, zoals fucose, glucose, galactose, n-acetyl galactosamine, n-acetyl neuraminezuur (siaalzuur, Neu5AC) en xylose. Op deze manier zijn er enorm veel verschillende ketens van oligosachariden (of glycanen) te bouwen.
Het totaal van alle glycanen in een cel of een organisme noemen we het glycoom. Dat is zo groot dat het zelfs groter is dan het genoom (de verzameling van alle genen, ofwel genetische informatie)! Glycanen hebben heel veel functies in het lichaam, daarover in een ander blog meer informatie.
Essentiële suikers
De monosachariden worden ook wel essentiële suikers genoemd, omdat je ze bij voorkeur uit je voeding (of supplementen) moet halen. Het is ingewikkeld om ze zelf te maken. Om deze essentiële suikers binnen te krijgen moet je (in variatie) dagelijks eten: zongerijpte groente en fruit, kelp, zeewier, noten, paddenstoelen, insecten, de huid van schaaldieren, botten, kraakbeen, eieren en wortelen. Met name wieren, insecten, schaaldierhuidjes, botten en kraakbeen ontbreken vaak in het voedingspatroon; bovendien eten we weinig zongerijpt fruit en is de variatie erg beperkt. De complete ‘pool’ van wat je nodig hebt is daardoor erg beperkt in de voeding aanwezig met als gevolg dat veel mensen een probleem hebben met de glycosylering.
Onderzoek heeft aangetoond dat de glycosylering bij veel ziektes (zoals reumatoïde arthritis, diabetes type 1, Crohn, Alzheimer en vormen van kanker) is veranderd waardoor de interactie en communicatie tussen cellen wordt verstoord. Ook is het voor te stellen dat als iemand onvoldoende essentiële suikers via de voeding binnenkrijgt, de aanmaak van glycovormen afneemt en daarmee diverse functies in het lichaam. Zeker bij ziekte kan het dan nuttig zijn om een supplement met essentiële suikers te gebruiken.